Gaan met Gods zegen

Lezen: Psalm 139
Al verhief ik mij op de vleugels van de dageraad, al ging ik wonen voorbij de verste zee, ook daar zou uw hand mij leiden, zou uw rechterhand mij vasthouden. (vers 9)

‘1-2-3-4-5-6-7-8-9-10. Ik kom, wie niet weg is, is gezien!’ Ik ga op zoek naar mijn neefje van 2. Twee korte beentjes steken onder een stoel uit. Nog even rondlopen, anders is het spelletje zo snel afgelopen. ‘Hier ben ik!’ hoor ik van een ongeduldige jongeman. Verstoppertje spelen is fijn, maar het aller-fijnste is gevonden worden en weer samen zijn.
Psalm 139 doet me denken aan een grootschalig verstoppertje met God. David noemt de verste uithoeken die hij kan bedenken – de hemel, het dodenrijk, de verste zee, de diepste duisternis, zijn allereerste begin. Maar steeds is het refrein: God staat me ook daar al met open armen op te wachten: ‘U omsluit mij, van achteren en van voren, u legt uw hand op mij.’ David wil niets voor God verbergen; hij wil gekend zijn; nu en altijd. Daarom vraagt hij: ‘Doorgrond mij, God, en ken mijn hart, peil mij, weet wat mij kwelt, zie of ik geen verkeerde weg ga, en leid mij over de weg die eeuwig is.’ David wil gevonden worden en samen zijn. Voor ieder die net als David verlangt naar Gods warme nabijheid sluiten we deze Vakantiebijbelgids af met een Ierse zegenbede:

Moge de HEER voor je zijn om je de goede weg te wijzen. Moge de HEER naast je zijn om je in zijn armen te sluiten en te beschermen. Moge de HEER achter je zijn om je te bewaren voor valsheid. Moge de HEER onder je zijn om je op te vangen als je valt. Moge de HEER in je zijn om je te troosten als je verdrietig bent. Moge de HEER boven je zijn om je te zegenen. Zo zegene jou de algoede God door Jezus Christus, uw Zoon en onze Heer.

Share