Enoch 105

Chanówkh (Enoch) 105

Geboorte van Nóach (1056 [2916 vóór Yâhuwshúa`])

1. Na verloop van tijd nam ik, Chanówkh, een vrouw voor Mthuwshâ ́lach, mijn zoon, en zij baarde een zoon aan wie hij de naam Lémekh gaf, zeggende: “Waarlijk Rechtvaardigheid is vernederd tot op deze dag.” Toen hij volwassen was geworden nam Mthuwshâ ́lach voor hem een vrouw, 2. en zij werd zwanger van hem en bracht hem een zoon ter wereld. Toen het kind geboren werd, was zijn vlees witter dan de sneeuw, roder dan de roos; zijn haar was wit zoals de zuivere wol is, dik en schitterend. Toen hij zijn ogen opende, verlichtte hij het hele huis als de lichtbol en het hele huis straalde. 3. En toen stond het kind op uit de handen van de vroedvrouw, opende zijn mond en sprak tot Yâ-hwéh, de Vorst der gerechtigheid. Angst overviel Lémekh zijn vader en hij vluchtte weg en kwam helemaal naar zijn eigen vader Mthuwshâ ́lach, en zei: “Ik heb een andere zoon op de wereld gezet, hij is niet zoals de zonen van de stoffelijke mens (‘âthâ ́m), eerder lijkt hij op een zoon van de gezanten van de hemel, hij is niet zoals wij. 4. Zijn ogen zijn als stralen van de lichtbol en zijn gezicht is stralend, het lijkt mij dat hij niet door mij, maar door de gezanten is voortgebracht, 5. en ik vrees dat er in zijn dagen iets wonderbaarlijks zal plaatsvinden! 6. Dus nu, mijn vader, smeek ik je en ik smeek je naar onze vader Chanówkh te gaan en van hem de waarheid te vernemen, aangezien zijn verblijfplaats bij de gezanten is” [Pardë ́ç]. 7. Dus toen Mthuwshâ ́lach de woorden van zijn zoon had gehoord, kwam hij naar mij toe aan de grenzen van de aarde; omdat hij op de hoogte was gebracht dat ik daar was, en hij riep 8. en ik hoorde zijn stem, en ik ging naar hem toe en ik zei tegen hem: “Ik ben hier mijn zoon, waarom ben je naar mij toegekomen?” 9. Hij antwoordde en zei: “Ik ben tot je gekomen vanwege een grote zorg en vanwege een [moeilijk] gezicht waartoe ik ben genaderd. 10. Dus nu, mijn vader, hoor mij: er is een zoon geboren voor mijn zoon Lémekh, die niet op hem lijkt, zijn aard is niet als die van de mens, zijn kleur is witter dan sneeuw en roder dan de roos, de haren van zijn hoofd zijn witter dan witte wol, zijn ogen zijn als de stralen van de lichtbol en als hij ze opende, verlichtten ze het hele huis. 11. Hij is opgestaan uit de handen van de vroedvrouw; hij heeft zijn mond geopend en heeft Yâ-hwéh, de Vorst van de hemelen, gezegend. 12. Zijn vader Lémekh is door angst bevangen en is naar mij toe gevlucht, hij gelooft niet dat het kind van hem is, eerder van de gezanten van de hemel, dus kijk! Hier ben ik tot je gekomen, opdat je mij de waarheid zoudt laten weten.” 13. Toen antwoordde ik Chanówkh: “‘Âmë ́n (Voorwaar) Yâ-hwéh zal Zijn Wet herstellen op de aarde, zoals ik gezien heb en ik je verteld heb, mijn zoon (Hoofdstuk 7:7 noot), omdat in de dagen van Yéred, mijn vader, zij die uit de hemel waren, het Woord van Yâ-hwéh veronachtzaamden. Kijk! Zij begingen dwaling, negeerden de wet van Yâ-hwéh, veranderden die om met vrouwen te gaan en met hen te dwalen, trouwden met sommigen van hen, die wezens baarden die niet op de geesten leken, eerder vleselijke. 14. Hierdoor zal er grote toorn zijn en een grote verwoesting plaatsvinden gedurende één jaar: een zondvloed over de gehele aarde. 15. Maar dit kind dat voor jullie is geboren en zijn drie zonen zullen op de aarde worden afgeleverd wanneer alle zonen van de stoffelijke mens (‘âthâ ́m) die op de aarde bestaan, zullen sterven. 16. Dan zal de aarde rusten en gezuiverd worden van de grote corruptie. Zeg daarom nu tegen je zoon Lémekh: “Hij is je zoon in waarheid en zonder bedrog; dit kind dat geboren is, is van jou”. Laat hem zijn naam Nóach noemen, want Hij [Yâ-hwéh] zal een rust voor je zijn wanneer je in Hem rust en Hij zal je redding [Yâhuw-shúa`] zijn, omdat hij en zijn zonen gered zullen worden van de verdorvenheid van de aarde, veroorzaakt door alle dwalenden (overtreders) en door de oneerbiedigen van de aarde, die er in zijn dagen zullen zijn. Daarna zal er een grotere ongerechtigheid plaatsvinden dan deze, die in zijn dagen op de aarde zal worden voltooid, want ik ken de geheimen van Yâ-hwéh, die Hijzelf aan mij heeft geopenbaard en verklaard, en die ik heb gelezen in de tafelen van de hemel. 17. Ik zag daarin geschreven dat geslacht na geslacht op deze wijze ongerechtigheid zal bewerken, en er kwaad zal zijn totdat er een rechtvaardig geslacht zal opstaan, en totdat de oneerlijkheid en het kwaad van de aarde verdwijnen en totdat het goede over hen op aarde komt. 18. En nu, mijn zoon, ga je zoon Lémekh vertellen, en zeg hem 19. dat dit kind in waarheid en zonder bedrog zijn zoon is.” 20. En toen Mthuwshâ ́lach het woord van zijn vader Chanówkh had gehoord, die hem elk geheim had onthuld, keerde hij terug en liet het hem weten, en gaf deze zuigeling de naam Nóach, aangezien Hij de aarde zou troosten van al het verderf. 21. Een andere boekrol, die Chanówkh schreef voor zijn zoon Mthuwshâ ́lach en voor hen die na hem zullen komen en de wet(86) zullen houden in de laatste dagen: Jullie die goed gewerkt hebben, wacht op deze dagen totdat het einde voor de boosdoeners is voltooid en totdat de macht van de overtreders is verteerd. Wacht, want zeker zal de dwaling voorbijgaan en de naam van de overtreders zal worden uitgewist uit de boekrol van het leven en de boekrol van de Reine; en hun zaad zal voor eeuwig worden vernietigd, hun geesten zullen dood zijn. Zij zullen weeklagen in een chaotische verlatenheid, en zij zullen branden in het vuur omdat daar geen grond zal zijn(87). Ik zag daar een wolk die niet goed te onderscheiden was, want uit de diepte ervan kon ik er niet doorheen kijken. Ik zag ook een vlam van vuur die fel brandde, en iets als glinsterende bergen die ronddwarrelden en van links naar rechts bewogen. 22. Toen informeerde ik bij één van de gezanten van de Zuivere (Reine) die bij mij was, en zei tegen hem: “Wat is dit schitterende object? Want het is niet de hemel, maar slechts een schitterende vlam die oplaait en een rumoer van geschreeuw, gejammer, geweeklaag en groot lijden!” 23. Hij zei tot mij: “In deze plaats die je ziet zijn de zelven (néphesh) geworpen van de overtreders, van de oneerbiedigen, van hen die kwaad doen en van allen die veranderen wat Yâ-hwéh de Almachtige heeft gesproken door de mond van de predikanten over alles wat zal zijn [leugenachtige schriftgeleerden]. Want sommige van deze dingen zijn geschreven in boekrollen en andere zijn ingeschreven in de hoogten van de hemelen, opdat de gezanten en de reinen ze zouden lezen en weten wat er zal gebeuren zowel met de overtreders als met de nederige geesten, met hen die in hun lichaam hebben geleden en door Yâ-hwéh de Almachtige zullen worden terugbetaald, en met hen die door de ongelovigen zijn belasterd; die Yâ-hwéh de Almachtige hebben liefgehad en die goud noch zilver noch enige rijkdom van deze wereld hebben liefgehad, maar wier lichamen zijn gemarteld; 24. aan hen die vanaf hun geboorte niet begerig zijn geweest naar aardse rijkdommen, maar deze hebben beschouwd als een voorbijgaande bries, 25. en wier gedrag daarmee in overeenstemming is geweest, zodat Yâ-hwéh hun zelf heeft bewezen (néphesh) en hen zuiver heeft bevonden opdat zij Zijn naam zouden zegenen.” Ik heb in de boekrollen al hun zegeningen blootgelegd; en Hij zal hen belonen, want er is gebleken dat zij Yâ-hwéh meer liefhebben dan de oppervlakte van deze wereld. Hij zegt: “Terwijl zij door de ongelovigen zijn vertrapt en hun beschimping en smaad hoorden en werden belasterd, zegenden zij Mij. Zo zal Ik nu de geesten van de goeden uit het geslacht van het Licht roepen, en Ik zal hen die in de duisternis geboren zijn en die in hun lichaam geen eer of achting of vergoeding hebben gekregen zoals hun trouw verdiend heeft, omvormen. 26. Ik zal hen, die Mijn zuivere naam hebben liefgehad, in een schitterend licht tentoonstellen en Ik zal ieder doen zitten op een troon van eer, van eer die hem eigen is. Zij zullen ontelbare malen schitteren, daar het oordeel van Yâ-hwéh de Almachtige rechtvaardig is 27. en Hij zal het geloof van de getrouwen aanvullen in de woningen van de Weg van de Waarheid; Zij zullen zien dat zij die in de duisternis hebben geleefd in de duisternis worden geworpen, terwijl de rechtvaardigen zullen schitteren. De overtreders zullen luid schreeuwen en zullen hen zien schitteren, die waarlijk de dagen en perioden, die hun zijn voorgeschreven, zullen verlaten.”

(86) Engelse vertaling: “hun reinheid van gedrag bewaren”. Het verwijst naar de eeuwige Wet van de twee eeuwige geboden en niet naar die van de tegenstander, van Moshéh.
(87) In het bodemloze vuur zullen zij branden. Letterlijk en in overeenstemming met de Spaanse vertaling: “in het vuur zullen zij branden, waar geen grond is” (Laurence, p. 178). [Sh’ówl tijdens de Dag van de Toorn].

Enoch 104A | Enoch | Openbaring 1

Share