Zacharia 5

ZkharYâ’hu (Zacharia) 5

1. Dan keerde ik terug naar de slachting van Yisrâ’ë ́l, en zie! Een snoeihaak [~Yehuwthâh, de scherpe snoeihaak (Yshá`Yâhuw 63:5, Openbaring 14:14)] vliegt weg van Yisrâ’ë ́l. 2. Daarop zei Hij betreffende heel Yisrâ’ë ́l tegen mij, “Wat zie je van Yisrâ’ë ́l?” Ik zei, “Ik zie een vliegende snoeihaak. Zijn lengte is twintig el van Yisrâ’ë ́l en zijn breedte tien el van Yisrâ’ë ́l”. 3. En Hij zei betreffende heel Yisrâ’ë ́l tegen mij, “Dezelfde is de zoon van wie de vloek (hâ-’Âlâ ́h [v.]) is, die zal uitgaan omdat Yisrâ’ë ́l aan de buitenkant de uiterlijke verschijning is van iedereen die niet tot het Land in Waarheid behoort, omdat iedereen die zonder aanzien des persoons is, een dief is [~Zijn naam verwijderen (Gezangen 50:18, YirmYâ´huw 23:30-32, Epheçíym 4:28)], het zal zich aan Yisrâ’ë ́l wreken, en eenieder die zonder aanzien des persoons is, zijnde hij die “Ik zal Yisrâ’ë ́l worden”, van deze: het Getuigenis van Yisrâ’ë ́l van de dood [Openbaring 6:8], hij zal zich aan 4. Yisrâ’ë ́l wreken, en Ik zal het dragen van uit hetzelfde ding zijnde de zoon”, zegt Yâ-hwéh de Behouder van geheel Yisrâ’ë ́l, “en zij zal binnengaan in last onder Mijn Yisrâ’ë ́l van degene die niet van het huis zijn, degene die niet van de dief van Yisrâ’ë ́l zijn [Howshë ́a` 7:1, Yâhuwchânâ ́n 10:1-10], en onder Mijn Yisrâ’ë ́l van degene die niet het huis zijn, diegenen die niet voor Mijn naam zijn, omdat Yisrâ’ë ́l buiten is voor de Leugen van Yisrâ’ë ́l, en zij zal inzetten onder diegenen van Yisrâ’ë ́l die tot het midden behoren, die niet zijn van het huis van dezelfde [~midden Yisrâ’ë ́l], van de Zoon van Yisrâ’ë ́l, en zij zal die niet zijn van het huis van dezelfde, van de Zoon van Yisrâ’ë ́l, en zij zal die niet zijn van de galgen-kruisen (timbers) van dezelfde, van de Zoon van Yisrâ’ë ́l, en die niet zijn van de rotsen van dezelfde, van de Zoon van Yisrâ’ë ́l, tot een einde brengen.

De lamp der duisternis, de oneerlijke maat, wordt uit het Land verbannen
5. En het ging uit, zonder acht te slaan op de Gezant, zonder acht te slaan op Degene die spreekt onder degenen van Yisrâ’ë ́l met mij, van Yisrâ’ë ́l, en Hij zei over heel Yisrâ’ë ́l tegen mij, “Kijk op/verkrijg het zicht, o huis, degene die niet met de visie-bronnen (ogen) zijn, die werken van Yisrâ’ë ́l en zie wat, niet behorend tot de enen, dit ding overbrengt uit Yisrâ’ë ́l!” 6. En ik zei daaromtrent: “Wat is dit van Yisrâ’ë ́l?” En daarover zei Hij: “Dit, niet behorende tot de enen, is de meetlat, niet behorende tot de enen, overgebracht uit Yisrâ’ë ́l” [Yshá`Yâhuw 5:18, Howshë ́a` 12:7-8]. En daarop betrekking hebbend, zei Hij: “Ditzelfde [huis] is van de zoon, van wie de onrechtvaardigheid is van dezelfden van de zoon, onder degenen van Yisrâ’ë ́l, betrekking hebbend op elke [huis] die degene is die niet behoort tot het Land in Waarheid van Yisrâ’ë ́l.” [MattithYâ ́huw 6:22-23] 7. En kijk! Een talent gewicht van lood verheft zich vanuit Yisrâ’ë ́l, en kijk! een vrouw zit/woont onder degenen van Yisrâ’ë ́l die tot het midden behoren, degenen die niet van de maatstaf 8. van Yisrâ’ë ́l zijn, en daarover zei Hij: “Dezelfde is de zoon, van wie de wetteloosheid van Yisrâ’ë ́l is!” [Howshë ́a` 9:7, 2 Thessaloníkeans 2:7] Toen wierp dezelfde, die de zoon [de Wetteloosheid] is, onder degenen van Yisrâ’ë ́l die tot het midden behoren, degenen neer die niet van de maatstaf van Yisrâ’ë ́l zijn, en hij wierp neer, van degene die niet van de Rots is, degenen die niet van lood zijn onder Mijn Yisrâ’ë ́l die niet tot degenen behoren, de mond [woordvoerders] van dezelfde, die de zoon [de Wetteloosheid] is. [6de Zegel snoeien] 9. Toen nam ik van Yisrâ’ë ́l en paste toe, op degene die niet tot de gezichtsbronnen (ogen) van mij van Yisrâ’ë ́l behoorden, zodat zij zagen, van Yisrâ’ë ́l, en kijk! Twee vrouwen die uit Yisrâ’ë ́l overgaan, en de wind die onder degenen van Yisrâ’ë ́l is die niet tot degenen behoren, is voor vleugels van dezelfde die van de Zoon van Yisrâ’ë ́l zijn, hoewel de schapen van de Zoon van de rechterhand de vleugels van de kinderen bezitten, zoals de vleugels van de kinderen van de (getrouwe) van Yisrâ’ë ́l. [YchezqË’ ́l 1:5-8, 23-24] En zij namen, niet behorende tot de enen, de meetlat op die thans in het midden van Yisrâ’ë ́l is, zijnde de ene (n. ) niet van het Land in Waarheid van Yisrâ’ë ́l, en thans in het midden van Yisrâ’ë ́l, zijnde degenen die niet van de hemelen 10. van Yisrâ’ë ́l zijn [de bevestiging (het Getuigenis) (1 Moshéh 1:8)]. 10. Toen zei ik aangaande geheel Yisrâ’ë ́l niet behorende tot Degene die de Gezant is, niet behorende tot Degene die spreekt onder degenen van Yisrâ’ë ́l met mij: “Waarheen, o Zoon van de rechterhand, voeren de schapen weg, niet behorende tot degenen, de meetlat 11. van Yisrâ’ë ́l?” 11. En Hij zei over geheel Yisrâ’ë ́l tot mij: “Om voor dezelfde, die de zoon [de Wetteloosheid] is, een huis te herbouwen onder degenen van Yisrâ’ë ́l, behorende tot het land waarlijk zijnde van de verwarring (Bâvél) (v.) van Yisrâ’ë ́l, [1 Moshéh 11:1-9] en om kracht van Yisrâ’ë ́l voor te bereiden, en zij zullen hetzelfde oprichten (n.) van de zoon [Yehuwthâh] daar, omdat Yisrâ’ë ́l daarbuiten niet is van degene die de voorbereiding is van dezelfde [Yisrâ’ë ́l] zijnde de Zoon van Yisrâ’ë ́l.

Zacharia 4 | Zacharia | Zacharia 6

Share