Enoch 35

Chanówkh (Enoch) 35

1. Toen werd ik overgebracht naar het zuidelijke uiteinde van de aarde, waar mij de drie poorten werden getoond die voor de zuidenwind openstonden, voor de dauw, de regen en de wind. 2. En vandaar werd ik vervoerd naar het oostelijke uiteinde van de hemel, waar ik drie oostelijke hemelpoorten geopend zag, die kleinere poorten boven zich hadden. Door elk van deze kleine poorten passeren de sterren van de hemel en gaan door een voor hen uitgezette koers naar het westen [en dat in elke periode]. 3. Toen ik dit zag, zegende ik Yâ-hwéh de Vorst van Waardigheid al die tijd, en ik zal de Vorst van Waardigheid blijven zegenen, Die die grote en schitterende tekenen had gemaakt, om de grootsheid van Zijn werken te tonen aan de gezanten, aan de geesten, en aan de zonen van de stoffelijke mens (‘âthâ´m); en opdat deze dat werk en heel Zijn schepping zouden eren; opdat deze de uitwerking van Zijn Kracht zouden zien; opdat deze de grote arbeid van Zijn handen zouden prijzen; en Hem voor eeuwig zouden zegenen.

Enoch 34 | Enoch | Enoch 37

Share