Een leven lang kamperen

Lezen: Hebreeën 6:13-20; 11:8-16
Wat hun beloofd was zagen ze geen werkelijkheid worden, ze hebben slechts een glimp ervan begroet… Ze keken reikhalzend uit naar een beter vaderland: het hemelse. (11:13,16)

Ik hoop ooit op wereldreis te gaan. Rugzakje op, maandenlang rondreizen door exotische streken, dat lijkt me heerlijk. Maar vertrekken en dan nooit meer naar huis, dat trekt me veel minder aan. En een leven lang kamperen? Afschuwelijk!
En dat is nu precies wat Abraham en Sara doen. Zoals we in week 1 al gelezen hebben, vertrekken ze in de richting van het land dat God hun wijzen zou en keren niet meer terug. Ze worden ‘vreemdeling en gast’ (11:13). Waarom? Omdat God het hun opdraagt. Ze krijgen ook een belofte van Hem: ze zullen zijn zegen ontvangen en ontelbaar veel nakomelingen krijgen. Hun levensreis is niet gemakkelijk: hongersnood, oorlog, jarenlang wachten. En hoewel Abraham een vriend van God is (Jakobus 2:23), is zijn gedrag zeker niet altijd prijzenswaardig. Maar God bewijst zijn trouw. Abraham en Sara krijgen een wonder-kind. Isaak is een ’tussenstation’ dat een glimpje laat zien van Gods einddoel, van zijn heilsplan met de mensen.
Als christenen zijn we nog altijd op reis, net als Abraham en Sara dat indertijd waren. Ons einddoel? Het hemelse vaderland. Onderweg gaan we nog steeds de fout in, maar we kunnen vergeving vragen en krijgen. We mogen tijdens de reis genieten van allerlei zegeningen, van de ’tussenstations’ die God hier met ons bereikt. We ontvangen nu al Gods vriendschap, door de heilige Geest. Tegelijkertijd kijken we reikhalzend uit naar wat komen gaat. Niet meer kamperen, daar zijn we thuis.

HEER, dank U voor uw hulp onderweg en het vaderland dat op ons wacht door Jezus Christus, uw Zoon en onze Heer.

Share

Laat een reactie achter