Enoch 70

Chanówkh (Enoch) 70

Chanówkh overgebracht en verborgen (Aan de `Ivríym 11:5)

1. En toen gebeurde het dat mijn geest werd overgebracht, en hij steeg op naar de hemel, en ik zag de zonen van de Almachtige. Zij traden op vlammen van vuur, hun gewaden waren wit en hun gelaatstrekken glansden als kristal. 2. Ik zag twee rivieren van vuur, het licht van dit vuur glinsterde als de Jacint [donkerblauw], 3. Toen viel ik op mijn gezicht voor de Vorst der geesten. 4. De Gezant Miykhâ’Ë´l(48) was Die mij bij mijn rechterhand had genomen, mij optilde en mij in elk geheim leidde en mij het geheim van de rechtvaardiging openbaarde; 5. Hij toonde mij alle geheimen van de grenzen van de hemelen, en al de opslagplaatsen van de sterren, van de lichtbronnen, vanwaar zij oplichten in de aanwezigheid van de reinen. 6. En Hij bracht mijn geest over naar de hemel der hemelen [1 Moshéh 5:24, `Ivríym 11:5, Yâshâ´r 3:36-38, 2 dirt-man en causing-life 22:8-9]. 7. en ik zag dat er een gebouw van kristal was, 8. en tussen die kristallen vlammen van levend vuur. Mijn geest keek rond in de omtrek naar wat dit vlammende gebouw omringde, en op elk van de vier hoeken waren fonteinen van levend vuur. 9. Daaromheen stonden Srâphíym, Kruwvíym en ‘Ophânníym (Wielen) [YchezqË´’l 1:15-21]: dit zijn zij die nooit slapen, maar de troon van Zijn Waardigheid bewaken. 10. En ik zag ontelbare gezanten, duizenden en tienduizenden die dat gebouw omringden, 11. en Miykhâ’Ë´l, Rphâ’Ë´l, Gavriy’Ë´l, Tsuwriy’Ë´l en een ontelbare schare gezanten van de Zuivere. 12. Bij hen was het Hoofd van de Dagen, Wiens hoofd wit en zuiver was als wol, en Zijn gewaden waren onbeschrijfelijk.

Chanówkh behaagt Yâ-hwéh (Aan de `Ivríym 11:5)

13. Toen viel ik op mijn aangezicht, terwijl heel mijn lichaam flauwviel, en mijn geest werd getransfigureerd. 14. Ik riep met luide stem, met een geest van kracht en ik zegende, prees en verhief mij. 15. En deze zegeningen die uit mijn mond voortkwamen, werden als welgevallig beschouwd in aanwezigheid van dit Hoofd der dagen. 16. En het Hoofd van de Dagen kwam met Miykhâ’Ë´l, Gavriy’Ë´l, Rphâ’Ë´l en Tsuwriy’Ë´l, en een ontelbare schare gezanten. 17. Toen kwam Hij tot mij en met Zijn stem riep Hij mij shâlówm (vrede, volledigheid, verzoening) toe: “Dit is de Zoon van de stoffelijke mens (‘âthâ´m) Die verwekt is door de Rechtvaardigheid [ZkharYâ´hu 6:9-14], en Rechtvaardigheid zal op Hem wonen 18. en de Rechtvaardigheid van het Hoofd der Dagen zal Hem niet verlaten.” 19. Hij zei: “Op jou zal Hij shâlówm (vrede, volledigheid, verzoening) verlenen door Zijn naam van de komende wereld; want van daar is shâlówm uitgegaan sinds de schepping van de wereld [2 Qorinthíym 5:19, Yâhuwchânâ´n 14:27] 20. en zo zal de shâlówm (vrede, volledigheid, verzoening) voor altijd en in alle eeuwigheid over jou zijn. 21. Allen zullen op Zijn weg wandelen en terwijl de gerechtigheid Hem nooit zal verlaten, 22. zullen allen bij Hem wonen, bij Hem hun erfdeel hebben en van Hem zullen zij nooit en voor eeuwig niet worden gescheiden. 23. En talrijk zullen de dagen zijn met deze Tak van de stoffelijke mens (‘âthâ´m) 24. en shâlówm (vrede, volledigheid, verzoening) en de juiste Weg zullen voor de rechtvaardigen zijn, in de naam van Yâ-hwéh, de Vorst der geesten, voor eeuwig.”

(48) Aan de `Ivríym 11:5 zegt: Yâ-hwéh verplaatste Chanówkh. Hier zegt hij dat Miykhâ’Ë´l dit deed, wat verder bevestigt dat Miykhâ’Ë´l een titel is voor Yâ-hwéh’s Persoon, de Zoon.

Enoch 69 | Enoch | Enoch 71

Share