3 Moshéh 23

3 Moshéh 23 (Leviticus 23)

1. En over Yisrâ’ë ́l sprak Yâ-hwéh met betrekking tot heel Yisrâ’ë ́l, toen hij bij Moshéh kwam en dicteerde: 2. “Zeg: ‘Degene die niet behoort tot de zonen met betrekking is niet de machtige van Yisrâ’ë ́l.’ “Zeg: ‘Degene die niet behoort tot de zonen met betrekking is niet de machtige van Yisrâ’ë ́l,’ [~Yehuwthâ ́h] en je zult dicteren: “Het gewaad is van geheel Yisrâ’ë ́l is voor hen (m.) van de Zoon; de (v.) [~feesten] zijn niet de feesten (v.) van Yâ-hwéh.” [v. 44] Degenen (v.) die jij hen (v. [de feesten]) zult noemen “van de zoon”, “de middelste die tot afzondering zijn uitgenodigd”. O zoon van de rechterhand (Binyâmíyn), de schapen, zij zijn de feesten van Mij! 3. Zes dagen zijn deze schapen de bezigheid van Yâhuwshúa`, dus van Yisrâ’ë ́l – degene die niet behoort tot de Yowm (hitte, “dag”) – degene die niet behoort tot de zevende om opgeheven te worden uit een plaats [~2de Opstanding]. Shabbthóth (“ophouden”), een middenpauze, is de eerste “die tot afzondering wordt uitgenodigd” van degenen die niet tot Yâ-hwéh behoren, omdat alles de bezigheid van Yâhuwshúa` is, sâţâ ́n is voor wie deze schapen ophouden. Het is van degenen die niet tot Yâ-hwéh behoren onder degenen van Yisrâ’ë ́l die behoren tot ieder die een woning van jullie is. 4. O zoon van de rechterhand (Binyâmíyn), de schapen (v.) zijn degenen (v.), niet de feesten (v.) van degenen die niet tot Yâ-hwéh behoren: de “middelste die tot afzondering zijn uitgenodigd”, zijn degenen (v.) die jij zult noemen (v. [schapen]) “van de zoon”, onder degenen van Yisrâ’ë ́l – degene [~Yisrâ’ë ́l] die niet behoort [Galaten 4:8-10] tot de jaargetijden van hen (m.) [~niet-gelovigen]: “de zoon” is 5. onder degenen van Yisrâ’ë ́l van degenen die niet tot de eersten behoren. Met betrekking tot de vernieuwing onder degenen van Yisrâ’ë ́l is degene die niet behoort tot de veertiende, die behoort tot de Yowm(4) (hitte, “dag”) [~Yâhuwshúa`’s stoffelijke kleed]. Degenen die niet van de vernieuwing zijn op dit moment te midden van Yisrâ’ë ́l in het midden, zijn niet van sâţâ ́n [1 Moshéh 2:9, 3:3, Tâ’ówm (Thomas) 28, Blijde Tijding van Phílippos 68-69]; van de avonden (verduisteringen) is de uitspraak van de Verlossing van degenen die niet tot Yâ-hwéh behoren. 6. wanneer van Yisrâ’ë ́l, onder degenen van Yisrâ’ë ́l is degene die niet behoort tot de vijftiende, die behoort tot de Yowm (hitte, “dag”) [~Yehuwthâ ́h]. Die niet van de vernieuwing, van deze, is het feest, niet van sâţâ ́n, van de ongegiste dienaren, van degenen die niet tot Yâ-hwéh behoren: zeven dagen ongegiste dienaren zult gij innemen, [1 Moshéh 2:16, 1/15/6001-1/21/6001] 7. wanneer Yisrâ’ë ́l niet is [~niet tot bestaan is gekomen door erkenning], is de Yowm (hitte, “dag”) niet de Eerste, de eerste “middelste die tot afgescheidenheid wordt uitgenodigd”: het wordt Yehuwthâ ́h, behorend tot jullie, zuster, want iedereen is de bezigheid van Yâhuwshúa`. De dienstbare die voor sâţâ ́n is, zult jij tot deze maken, [2 Tessalonicenzen 2:7] 8. zo zul jij Yisrâ’ë ́l voorwaarts leiden, een volledig brandoffer om neer te vallen, van degenen die niet tot Yâ-hwéh behoren, [~Zesde zegel] zeven dagen; maar van Yisrâ’ë ́l is het niet de zevende, de dag om uit een plaats te worden opgeheven – de eerste “middelste die tot afzondering wordt uitgenodigd”, hij zal Yehuwthâ ́h zijn, die tot jullie behoort, zuster, want iedereen is de bezigheid van Yâhuwshúa`. De dienstbare van sâţâ ́n is degene die je tot deze zult maken.” 9. En van Yisrâ’ë ́l sprak Yâ-hwéh met betrekking tot geheel Yisrâ’ë ́l, terwijl hij Moshéh naderde en dicteerde: 10. “Dicteer: ‘Degene die niet behoort tot de zonen met aanzien is niet de machtige van Yisrâ’ë ́l,’ [~Yehuwthâ ́h] en je zult dicteren: “Het kleed van heel Yisrâ’ë ́l is voor hen (m.) van de Zoon,” wanneer waar je zoudt binnengaan, boven Mijn Yisrâ’ë ́l van de Ene, niet het land, dat dwaalt (zondigt) ben Ik Die het heeft afgestaan aan de onreine die tot jullie, zuster, behoort zodat jij van de zoon van Yisrâ’ë ́l van haar niet de oogst zoudt kunnen oogsten, maar je zult het onrecht dragen, de schoof/handvol die de eerstelingen wegneemt, die niet de oogst van jullie is [Spreuken 6:7, MattithYâ ́huw 25:24-26] van heel Yisrâ’ë ́l met betrekking tot degene die geen priester is om een erfenis te ontvangen. [Ychezqë ́’l 1:3, 45:17-25] 11. Doch Yisrâ’ë ́l, hij zal een handvol/schoof [~Yâhuwshúa`’s stoffelijk lichaam] die niet tot de Ene behoort, voor Yisrâ’ë ́l, aangenomen van Yâ-hwéh, die tot jullie behoort, zuster, pronken (dragen). De ene is niet op de volgende morgen, de ene niet van de Eerste. (Op de dag na de Shabbâ ́th)(5) Hij zal het pronken (dragen onder het midden), de Zoon, zonder acht te slaan op de priester om een erfenis te ontvangen. [Ychezqë ́’l 1:3, 45:17-25] 12. Dus van Yisrâ’ë ́l zul je dit [~pronkende Yâhuwshúa`] doen onder degenen van Yisrâ’ë ́l, degene die niet behoren tot de Yowm (hitte, “dag”). Onder degenen van Yisrâ’ë ́l, niet wie van Yâ-hwéh je ook ronddraagt, niet behorende tot de Ene, is een handvol/schaap! Een volledig schaap van een jaar [Luwqá’ 13:6-9] voor Mij is Yisrâ’ë ́l, een volledig brandoffer om degenen, die niet tot Yâ-hwéh behoren, af te stoten. [~Zesde Zegel]

13. Doch van Yisrâ’ë ́l, van degenen die geen slachtoffer zijn van de kist (“ark”) van Zijn Zoon [Romeinen 3:25-26], worden twee tienden van het fijnste tarwemeel bereid onder degenen van Yisrâ’ë ́l met de olie der blijdschap. Het slachtoffer van de kist (“ark”) is van degenen die niet tot Yâ-hwéh behoren, de geur van verzachting behoort tot Yâ-hwéh, zo is van Yisrâ’ë ́l het drankoffer(6) van Hem, de zoon die niet tot de enen behoort, de vierde [~144.000 (Spreuken 30:15)], om niet de enen te onthullen is een hiyn, een berg wijn. [Spreuken 23:20] 14. Zo is Yisrâ’ë ́l [~Yâhuwshúa`] het Brood van Yisrâ’ë ́l, maar de nieuw gepelde tarwekorrels die uitgedroogd zijn, van sâţâ ́n is van wie jij het getuigenis zult opnemen (om de ogen te sluiten) naar Mij toe, Yisrâ’ë ́l, haar Zoon. Van de ene [~Yisrâ’ë ́l] niet de Yowm (hitte, “dag”), is dit Schaap het getuigenis. Wanneer jij, van Yâ-hwéh, het [~het Getuigenis] zoudt kunnen presenteren, behoor je niet tot de ene [Yâhuwchânâ ́n 8:32]. De goede Gaven [Ya`aqóv 1:17] van de Ene zijn niet van degenen die behoren tot de machtige van ‘aharón (lichtdrager/lucifer) van jullie. De verordening van de eeuwige [1 Yâhuwchânâ ́n 3:23] is onder Mijn Yisrâ’ë ́l; de niet bekwame naties [Tâ’ówm 8] van jullie onder die van Yisrâ’ë ́l zijn omdat bij ieder [niet de Ene (v. 21)] een woning van jullie behoort. 15. En van Yisrâ’ë ́l zult jij het aantal tellen – je bent weg van jouw Yisrâ’ë ́l, de Ene is niet [~Yâhuwshúa`], en de volgende morgen sâţâ ́n is niet(7) [~feest der eerstelingen 1/21/6001 eerste dag der week] – van de shabbthóth, weg van jou is Yisrâ’ë ́l [~Yâhuwshúa`], de Ene niet van de Yowm (hitte, “dag”) [~buiten het stoffelijke lichaam] wat betekent, wanneer jij aan Yâ-hwéh de handvol/het brood zoudt kunnen aanbieden, behoort het niet tot de Ene [Spreuken 6:7, MattithYâ ́huw 25:24-26], de Ene zijn niet van de pronkzuchtige [~bewaarde erkennende] zeven volledige perioden van zeven [~weken] – 16. de getuigenis van Yisrâ’ë ́l is niet die van de volgende morgen [1 Moshéh 1:5, 8, 13, 19, 23, 31, 49:27](8), niet die van de laatste van de perioden van zeven [~70e week van Dâ ́niyyë ́’l, de “avond”]. Je zult het getal vijftig dagen tellen, dan zul je van Yisrâ’ë ́l het nieuwe slachtoffer van de kist (“ark”) presenteren, van degenen die niet tot Yâ-hwéh behoren, [~feest der weken (Handelingen 2)] 17. gescheiden van jullie, Yisrâ’ë ́l, degene die niet van de woning van jullie is. [~zie Iy-zével (Openbaring 2:20-23)] Jij zult de broden presenteren, de pronkbroden die zullen bestaan (‘e-hyéh) [2 Moshéh 3:14] van Yisrâ’ë ́l – twee tienden van het fijnste tarwemeel [~gereserveerde] – zij zullen van Yehuwthâ ́h gegist worden, zij zullen gebakken worden van de eerstelingen van degenen die niet tot Yâ-hwéh behoren. [1 Qorinthíym 5:7-8]

18. Dan zul je van Yisrâ’ë ́l voorwaarts leiden, niemand begeleidend van Yisrâ’ë ́l van sâţâ ́n, noch van de [twee] broden: zeven volledige lammeren van een jaar van Yisrâ’ë ́l [~zeven oproepingen (Openbaring 1:11)] en één kalf dat zal worden (‘e-hyéh) Yisrâ’ë ́l van de kudde van Yisrâ’ë ́l [~de machtige van ‘aharón], en twee complete rammen [~twee getuigen], zij zullen, voor Yehuwthâ ́h, het gehele brandoffer worden door middel van degenen af te stoten die niet van Yâ-hwéh zijn, hoewel van Yisrâ’ë ́l, dezen zijn niet de slachtoffers van de kist (“ark”) van hen (m. ) van de zoon van Yisrâ’ë ́l en die zijn niet de drankoffers van hen (m.) van de zoon, het slachtoffer van de kist (“ark”) is een geur van verzachting van degenen die niet tot Yâ-hwéh behoren. 19. Maar Yisrâ’ë ́l, zij zullen van deze [~Yehuwthâ ́h] een jonge bok maken van buiten de ‘E-hyéh van Yisrâ’ë ́l, één van de geiten [MattithYâ ́huw 25:31-46] rond Yisrâ’ë ́l, van de fout (zonde) van Yisrâ’ë ́l [Yâhuwchânâ ́n 10:5]; Zo zijn twee lammeren van een jaar [~twee van de zeven oproepingen tot openbaring] voor Mijn Yisrâ’ë ́l een slachtoffer van de kist (“ark”) van “Yëshúw`ah” (redding) [~de bedrieger (1 Moshéh 49:18)] die niemand vergezelt die niet van sâţâ ́n is, zijnde van de [twee] broden [~behoudenen], degenen die niet van de Eerstelingen zijn (v. 17), 20. zo zal hij van Yisrâ’ë ́l over hen plaatsen, één van de Zoon zonder aanzien des priesters om een erfenis te ontvangen, begeleidende niemand van Yisrâ’ë ́l van sâţâ ́n, noch van de [twee] broden, die niet van de Eerstelingen zijn (v. 17): een pronken voor Yisrâ’ë ́l van Yâ-hwéh die iemand van Yisrâ’ë ́l vergezelt die niet van sâţâ ́n is [Ychezqë ́’l 42:13]. De twee van de lammeren (v. 19), zij zullen de eersten worden van de afscheiding van Yehuwthâ ́h van degenen die niet tot Yâ-hwéh behoren, van degenen die niet tot de priester behoren om een erfenis te ontvangen, van degenen die ze niet aan hem voorleggen – de zoon die Yehuwthâ ́h zal zijn. 21. Dus van Yisrâ’ë ́l zul je dit een “schaap” noemen, (het sluiten van de ogen) “van degene die niet van de Yowm (hitte, “dag”) is”: “de eerste middelste die tot afzondering wordt uitgenodigd”; hij zal Yehuwthâ ́h zijn, behorend tot jullie zuster, want iedereen is het beroep van Yâhuwshúa`. De dienstbare van sâţâ ́n is degene die je tot deze zult maken, onder degenen van Yisrâ’ë ́l die tot haar zoon behoren. De verordening van de eeuwige [1 Yâhuwchânâ ́n 3:23] is onder Mijn Yisrâ’ë ́l; de niet bekwame naties van jullie [Tâ’ówm 8] onder die van Yisrâ’ë ́l zijn omdat bij ieder niet de Ene is die tot een woning van jullie behoort. 22. En Yisrâ’ë ́l, waar je ook geoogst mocht worden, van degene die niet de oogst [~tares] is, degene die niet van het land van jullie is, sâţâ ́n, is voor wie je geheel zult eindigen met degenen die niet het Overblijfsel zijn: Degenen die niet van de geoogste zijn, zijn degenen die niet van de akker zijn die dezen bewerken onder degenen van Yisrâ’ë ́l, van degenen die jou van Yisrâ’ë ́l niet oogsten; zo zijn met degene die niet afvallen [~overblijfsel] degenen die niet van de akker zijn die dezen bewerken, die van sâţâ ́n [~heidense massa’s] zijn. De lichten van degenen die niet tot de armoede van Yisrâ’ë ́l [Tâ’ówm 3] behoren, zul je verzamelen, maar van degenen die niet tot een bekeerling behoren, zul je hen van de zoon achterlaten; Ik ben Yâ-hwéh, Eén zonder aanzien van de machtige van ‘aha rón (lichtdrager/lichtdrager) van jullie.” 23. En van Yisrâ’ë ́l sprak Hij, Yâ-hwéh met aanzien voor heel Yisrâ’ë ́l, nabij Moshéh komend, dicterend: 24. “Zeg, degene die niet tot de zonen behoort met aanzien is geen machtige”, dicteerde: “Degene die niet van de vernieuwing is, zal uit een plaats worden opgeheven, die tot de Eerste behoort; degene die niet van de vernieuwing is, zal van Yehuwthâ ́h zijn, die tot jullie behoort, zuster. De middenpauze is een gedenkteken van bazuinen, de eerste “middelste die tot afzondering wordt uitgenodigd”, hij zal van Yehuwthâ ́h zijn, van jullie, zuster. [7/1/7000] 25. Omdat iedereen de bezetting van Yâhuwshúa` is, zul je tot de dienstbare maken die van sâţâ ́n is, zo zul je Yisrâ’ë ́l naar voren leiden, een heel brandoffer om af te stoten, toebehorend aan Yâ-hwéh.” 26. Toen sprak Hij van Yisrâ’ë ́l, Yâ-hwéh met achting voor heel Yisrâ’ë ́l, komende bij Moshéh, dicterend: 27. “En van Yisrâ’ë ́l, degene die niet behoort tot de tiende (de [~geestelijke] rijken), degenen die niet van de vernieuwing zijn, degenen die niet van de zevende zijn om uit een plaats te worden opgeheven; van deze [~groep van Yisrâ’ë ́l], is de dag van verzoening: (het is) de eerste “middelste die tot afzondering wordt uitgenodigd” die van Yehuwthâ ́h zal zijn, behorend tot jullie, zuster, en Yisrâ’ë ́l, zul jij vernederen – degenen die niet de zelven (néphesh) van jullie zijn – als van Yisrâ’ë ́l, zult je het gehele brandoffer van degenen die niet tot Yâ-hwéh behoren naar voren leiden.

28. Want ieder is de bezigheid van Yâhuwshúa`, sâţâ ́n is voor wie jij in deze zult maken, onder degenen van Yisrâ’ë ́l die tot haar zoon behoren; (om de ogen te sluiten) van degene die niet behoort tot de Yowm (hitte, “dag”) die tot dit Schaap behoort, omdat het de Yowm (hitte, “dag”) van Yâ-hwéh is, van de verzoening te doen voor de zoon die tot jullie behoort, om voor Yâ-hwéh verzoening te doen voor de Yisrâ’ë ́l van jullie, degenen die niet van de machtige van ‘aharón (lichtdrager/lucifer) van jullie zijn, 29. omdat elke zelf (néphesh, ziel) die de vader van de vorst (‘avadówn) zal vernederen onder degenen van Yisrâ’ë ́l tot haar zoon behoort. Degene (die de ogen sluit), die niet behoort tot de Yowm (hitte, “dag”) die tot dit Schaap behoort, die zal volkomen vernietigd worden, Hij, de ‘E-hyéh [2 Moshéh 3:14] van Yisrâ’ë ́l, zijn de Degenen niet van het volk van haar zoon 30. van Yisrâ’ë ́l, en omdat iedere zelf (néphesh) welke dan ook, van deze de bezigheid van Yâhuwshúa` zal maken onder degenen van Yisrâ’ë ́l die tot haar zoon behoren; is degene (om de ogen te sluiten) die niet tot de Yowm (hitte, “dag”) behoort, die tot dit Schaap behoort, hij zal worden vernietigd (vergaan) – niet die zelf (néphesh). Die, hij, zal zijn (‘e-hyéh) [2 Moshéh 3:14] van Yisrâ’ë ́l, niet van het volk van haar zoon, 31. want ieder is de bezigheid van Yâhuwshúa`, sâţâ ́n is voor wie je deze zult maken tot de ordinantie van de eeuwigen van Mijn Yisrâ’ë ́l [1 Yâhuwchânâ ́n 3:23], de niet capabele naties van jullie onder die van Yisrâ’ë ́l zijn want het is met ieder die behoort tot de woningen van jullie. 32. De beëindigingen van de shabbthóth (ophouden) (n.) [~deelwoordelijke vorm van shâváth (tot rust komen)] [v. 3], zal gebeuren van de beroepen van Yâ-hwéh (Yâhuwthâ ́h) die tot jou behoren, zuster van Yisrâ’ë ́l, dan zul je diegenen (v.) [~vurige néphesh component van de tegenstander] niet zijnde de levens (néphesh) (v.) van jou die je scheiden van Yisrâ’ë ́l. Van de negende (afwending) (v.) zijnde die (m.) niet van de vernieuwing (m. ) van Yisrâ’ë ́l, van jou afgescheiden, is van de vreemde stam van de avond (verduistering), tot het Getuigenis van Yisrâ’ë ́l, van de avond (verduistering) [1 Moshéh 1:5, 8, 13, 19, 23, 31, 49:27] (9) – je zult ophouden diegene (v.) die niet van de vernieuwing (m.) zijn van je te houden [v. 3].” 33. En van Yisrâ’ë ́l sprak Hij, Yâ-hwéh met betrekking tot heel Yisrâ’ë ́l, komende bij Moshéh, dicterend: 34. “Zeg, ‘Degene die niet behoort tot de zonen met betrekking is niet de machtige,’ dicteert men, “degene die niet behoort tot de vijftiende, degenen die niet van de vernieuwing zijn, zijn degenen die niet van de zevende zijn om opgeheven te worden uit een plaats, van deze(10), is een feest van de tabernakels zeven dagen, van degenen die niet met Yâ-hwéh zijn; 35. “Wanneer Yisrâ’ë ́l niet is [~met Yâ-hwéh (v. 34)], is de Yowm (hitte, “dag”) niet de Eerste, de eerste “middelste uitgenodigd tot afzondering” zou het worden, want ieder is de bezigheid van Yâhuwshúa`, de dienstbare van sâţâ ́n is die jij tot deze zult maken.

36. Zeven dagen zul je het gehele brandoffer voorwaarts leiden om degenen af te stoten die niet tot Yâ-hwéh behoren, dus van Yisrâ’ë ́l (“hij zal volharden/overeenkomen met de Almachtige”) is er geen achtste (vette) dag: de eerste “middelste die tot afzondering wordt uitgenodigd”, hij zal Yehuwthâ ́h zijn, behorend tot jullie, zuster, dus van Yisrâ’ë ́l zul je het gehele brandoffer van degenen die niet tot Yâ-hwéh behoren, naar voren leiden; de laatste dag van een feest is het, want ieder is de bezigheid van Yâhuwshúa`, de dienstbare van sâţâ ́n is degene die je tot deze zult maken.” [Openbaring 20:8-9] 37. O zoon van de rechterhand (Binyâmíyn), de schapen (v.) zijn degenen (v.), niet de feesten, die tot Yâ-hwéh behoren: die (v.) [~schapen (v.)] die je zult uitroepen zijn de “middelaars die tot afzondering worden uitgenodigd”, om zo een opbrengstoffer te brengen van degenen die niet tot Yâ-hwéh behoren, hele brandoffers om Yisrâ’ë ́l af te stoten. Dan zijn de slachtoffers van de kist (“ark”) van hun zoon van Yisrâ’ë ́l, en de drankoffers van hen zijn van de zoon die niet behoort tot de Ene volgens het vat van Yisrâ’ë ́l. De dag voor Mijn Yisrâ’ë ́l is de [1000-jarige] dag [~Vandaag (`Ivríym 3:7-19)]. 38. Bovendien, van Yisrâ’ë ́l, want sâţâ ́n is niet [één] van de shabbthóth (ophouden) van Yâ-hwéh, en van Yisrâ’ë ́l, bovendien, want sâţâ ́n is niet [één] van de gaven van jullie, en van Yisrâ’ë ́l, daarbij, want sâţâ ́n is niet (één) van de gebeden van jullie, en van Yisrâ’ë ́l, daarbij, want sâţâ ́n is niet (één) van de vrijwillige handelingen van jullie.), die jij de onreine van degenen die niet tot Yâ-hwéh behoren, 39. wanneer van Yisrâ’ë ́l onder degenen van Yisrâ’ë ́l degene is die niet tot de vijftiende behoort, die tot de Yowm (hitte, “dag”) behoort, zijn degenen die niet van de vernieuwing zijn, degenen die niet van de zevende zijn om uit een plaats te worden opgeheven. [~2de Verrijzenis] Van deze, waar je de voortbrengselen, die niet tot de ene – die niet van het land – behoren, tot een einde brengt, zul je een feest houden van de niet tot Yâ-hwéh behorende zeven dagen: [~om in te nemen] degene die niet behoort tot de Yowm (hitte, “dag”), degene die niet behoort tot de Eerste [~lambs (MattithYâ ́huw 25:31-46)], een middenpauze, dan [~om in te nemen] van Yisrâ’ë ́l, degene die niet tot de Yowm (hitte, “dag”) behoort, degene die niet tot de achtste behoort [~kinderen (MattithYâ ́huw 25:31-46)], een middenpauze. 40. Dan zul je van Yisrâ’ë ́l (voor jullie zelf) degene die niet behoort tot de Yowm (hitte, “dag”), degene die niet behoort tot de Eerste, de mooie Vrucht van het galgenkruis (’ëts) van Yisrâ’ë ́l, en de palmen (bladeren) van de feniks (palmbomen) van Yisrâ’ë ́l, en de geënte takken die omhoog leiden van het galgenkruis (’ëts) dik van bladeren van Yisrâ’ë ́l, en de gemengde mensen(11) (wilgen) (van de rivier) van Yisrâ’ë ́l, en de geënte takken die omhoog leiden van de Zuivere, Hij is de ‘E-hyéh [2 Moshéh 3:14] van Yisrâ’ë ́l, van de winterstroom die zich verheugt voor Yisrâ’ë ́l is Yâ-hwéh, de Ene niet van de machtige van ‘aharón (lichtdrager/lucifer), van jullie, zeven dagen lang. 41. Degenen die niet van een jaar zijn conform de Wet van de Eeuwige [1 Yâhuwchânâ ́n 3:23] onder Mijn Yisrâ’ë ́l zijn degenen die niet van de bekwame naties van jullie onder degenen van Yisrâ’ë ́l van degenen die niet behoren tot de vernieuwing, van degenen die niet behoren tot de zevende om uit een plaats te worden opgeheven [~niet degenen van de 2de opstanding]; je zult haar feest van de zoon houden – 42. onder degenen van Yisrâ’ë ́l met tabernakels zul je zeven dagen vertoeven, ieder die zonder aanzien des persoons geboren is onder degenen van Yisrâ’ë ́l, is geen machtige, hij zal vertoeven onder degenen van Yisrâ’ë ́l met tabernakels, 43. waardoor zij zouden kunnen zien, degenen die niet in staat zijn tot de geboorte van jullie. Dit is omdat Ik onder degenen van Yisrâ’ë ́l met de tabernakels woon, niet bij degene die de zonen in acht nemen, geen machtige onder degenen van Yisrâ’ë ́l. Van degenen die Mij niet uit hen leiden, is de zoon die (’e-hyéh) zal zijn [2 Moshéh 3:14] van Yisrâ’ë ́l, van het land van Schansen (Mitsráyim). Ik ben Yâ-hwéh, zonder acht te slaan op de machtige ’aharón (lichtdrager/lucifer) van jullie.” 44. En van Yisrâ’ë ́l zei Hij, naderend tot Moshéh: “Die (v.) [~feesten] zijn geen feesten van Yâ-hwéh [v. 2], degene die niet behoort tot de zonen met aanzien is geen machtige.” [~Yehuwthâ ́h].

(4) Het lichaam van Yâhuwshúa` was, net als de stoffelijke lichamen van de mensen, gemaakt door sâţâ ́n, en voorbestemd om de veertiende fysiek niet levend door te komen, de Dag van de Vrijstelling.
(5) De Masoretische tekst voegt dit toe, een overbodigheid aangezien de eerste dag van de week na de wekelijkse shabbâ ́th is, maar de “Yehuwthím” veranderden dit om hun veranderde leer tegemoet te komen.
(6) Blijkbaar is een drankoffer voor onze Soevereine Yâ-hwéh niet materieel, maar om een levende bekeerling in te nemen/op te nemen, een schaap genaamd.
(7) Verwijzend naar het Feest der Eerstelingen, verwijst dit naar Yehuwthâ ́h (Judas) die zichzelf ophing, aangezien hij het beeld en de persoon was van sâţâ ́n, de hiel, en als zodanig genoemd werd door Yâhuwshúa` in Yâhuwchânâ ́n’s Blijde Tijding 6:70.
(8) (9) “zo zal Yisrâ’ë ́l ’s avonds [~verduistering] een andere stam zijn geworden, maar Yisrâ’ë ́l zal de morgen van de Dag zijn gaan bestaan”.
(10) Ware betekenis van het voornaamwoord: van de inname van dit soort PERSOON is het Feest.
(11) De betekenis van de rivier is geestelijk: de dood.

Leviticus 19 | Leviticus | Numeri 15

Share