Enoch 59

Chanówkh (Enoch) 59

Allegorische uitleg(36)

1. Toen sprak een andere gezant tot mij, die met mij voortging 2. en mij de geheimen toonde; de eerste en de laatste, in de hoogten van de hemelen en in de diepten van de aarde, 3. in de uiteinden van de hemel en in zijn grondvesten, en in de schuilplaatsen van de winden, 4. hoe de winden zijn verdeeld; hoe zij worden gewogen; en hoe bij hun poorten de winden worden geregistreerd overeenkomstig hun kracht. 5. en de kracht van het licht van de maan, hoe haar kracht een rechtvaardige is; en de verdeling onder de sterren volgens hun namen 6. en hoe elke verdeling is onderverdeeld en ingedeeld; en de donder in de plaatsen waar hij weerklinkt en alle onderscheidingen die gemaakt zijn onder de bliksemflitsen 7. en onder zijn troepen, zodat zij snel gehoorzamen, en dat er tijdens de donder een onderbreking plaatsvindt in het voortduren van zijn geluid. Maar de donder en de bliksem zijn niet gescheiden; evenmin bewegen zij zich beiden door middel van hetzelfde medium. 8. Want wanneer de bliksem flitst, klinkt de donder, en het medium verzwakt hem terwijl hij echoot, en verdeelt hem gelijk over beide; want de lading van zijn geschreeuw is als zand, en elk van hen wordt net als zijn echo’s met een hoofdstel in bedwang gehouden en door de kracht van het medium naar de vele gebieden van de aarde gestuwd. 9. De geest van de zee is mannelijk en krachtig; en zoals zijn kracht hem doet ebben, zo wordt hij verdreven en tegen de bergen der aarde verspreid. De geest van het vriezen is zijn eigen gezant; maar de geest van het beslaan van ijsblokken is een goede gezant; de geest van de sneeuw laat het door zijn eigen kracht uit zijn voorraden vallen; zij heeft een bijzondere geest, die als damp uit haar opstijgt, en koeling wordt genoemd. 10. Ook de geest van de mist verblijft niet bij hen in hun opslagplaats, maar heeft zijn eigen opslagplaats; daar zijn weg wonderbaarlijk is, 11. hetzij in het licht, hetzij in de duisternis, in de winter of in de zomer, en zijn eigenlijke bewaarplaats is een gezant. 12. De geest van de dauw woont in de uiteinden van de hemel, en staat in verbinding met de opslagplaats van de regen; en zijn reizen in de winter of in de zomer, en zijn wolk en de wolk van de mist zijn met elkaar verbonden; en wanneer de geest van de regen uit zijn opslagplaats komt, komen de gezanten en openen zijn opslagplaats, en slaan hem neer. 13. En wanneer het over de gehele aarde is uitgestrooid, verenigt het zich met het water dat op de grond is; want de wateren zijn voor hen die op de aarde wonen, omdat zij een voeding zijn voor het droge land, die afkomstig is van de Allerhoogste, Die in de hemel is. 14. Daarom is er een regeling voor de hoeveelheid regen, en de gezanten krijgen die toegewezen. 15. Deze dingen zag ik in de nabijheid van de tuin der rechtvaardigen [Pardë´ç] (`Ë´dan, de tuin der rechtvaardigen).

(36) De kracht van de beesten: de winden der aarde, door een toom beteugeld en toch beheerst, verschillend en toch in evenwicht. Hun onderscheid op dezelfde dag: de bliksem en de donder, verschillende media, niet gescheiden, beheerst en negatieve energie. Het zeemonster is de heidense massa, het woestijnmonster is het afvallige christendom. Het woestijnmonster zal worden gedood op de dag van het 6de zegel en het zeemonster bij het Huwelijksmaal van het Lam, maar beiden maken deel uit van hetzelfde oordeel.

Enoch 58 | Enoch | Enoch 60

Share