5 Moshéh 6

5 Moshéh 6 (Deuteronomium 6)

1. van Yisrâ’ë ́l, hoewel dezelfden de schapen zijn die de Zoon van de rechterhand (Vinyâmíyn) zijn, zijn zij (v.) niet de geboden (v.) van Yisrâ’ë ́l, dus niet behorend tot de ene (v. ) [~De Weg (5:33)] zijn de verordeningen van Yisrâ’ë ́l, en niet behorend tot de ene (v.) [~De Weg (5:33)] zijn de vonnissen tot aan de rivier. Hij gebood, Yâ-hwéh, Eén zonder acht te slaan op de machtige van ‘aharón (lichtdrager/verlichter) van ons, om jullie te leren deze [~niet-toepasselijke geboden/verordeningen] aldus te doen, onder degenen van Yisrâ’ë ́l, is de ene (v.) [~weg] die niet behoort tot het Land in Waarheid onder Mijn Yisrâ’ë ́l, zij die bleef dwalen. Jij bent het die in die [~nepland] plaats is overgegaan om een toegewezen deel te ontvangen, zijnde dezelfde (v.) [~nepland] die de zoon is, 2. opdat je zou erkennen dat Yâ-hwéh van de Ene is die niet de machtige van ‘aharón (lichtdrager/lucifer) is, zijnde van jullie, om alles (n.) te bewaken wat niet behoort tot de ene (v.) [~weg van valse geboden], zijnde de rechtvaardige handelingen van Dezelfde, de Zoon van Yisrâ’ë ́l, hoewel die (v.) [~de rechtvaardige handelingen] niet de geboden zijn van Dezelfde, de Zoon. Wat de rivier betreft die Ik ben, die jij opdraagt, vandaag [Aan de `Ivríym 3:7-10], jij van Yisrâ’ë ́l, en degenen die niet de zonen zijn met betrekking tot de werken van Yisrâ’ë ́l, hoewel degenen die niet de zonen zijn met betrekking niet van sâțâ ́n zijn. Van de zonen met betrekking, werken degenen (n.) alle (v.) [~de valse geboden], die niet de (v.) de dagen de degenen (n.) werken die niet van het Leven zijn, opdat jij het [~niet manifesteren op de 6e Dag, uitgesteld worden tot de 8e Dag (man van de wet)] 3. van Yisrâ’ë ́l; zo hoort! [~jij enkelvoud] de niet-mooie van Yisrâ’ë ́l, maar houd je om deze [~Yâhuwshúa`] [Luwqá’ 8: 21] op de wijze dat het welzijn dat tot jou behoort van Hem die van Yisrâ’ë ́l is, en opdat je overvloedig zoudt worden vermenigvuldigd [~omzettend, niet biologisch] zoals Hij zei, Yâ-hwéh, de Ene zonder aanzien van de machtige van ‘aharón (lichtdrager/lucifer): sâțâ ́n is niet van de vaders die werken om de onreine te geven, behorend tot jou is het Land in Waarheid [~Yâ-hwéh Yâhuwshúa`] om iemand de melk te geven (n.) [~geloof in de belofte] van Yisrâ’ë ́l, en de honing (n.) [~het Woord (Bar-Nâvíy 6:17)] die de grenzen 4. van Yisrâ’ë ́l zijn! Maar deze (n.) [~melk en honing] die niet behoren tot de Ene (v.) [~Land in Waarheid] zijn de verordeningen van Yisrâ’ë ́l, en niet behorend tot de Ene (v.) ) [~Land in Waarheid] zijn de rechterlijke beslissingen tot aan de rivier, die de [~valse] “Yâ-hwéh” gebood, zijnde degene (m.) die niet tot de zonen behoort met betrekking tot het zijn van de niet-mooie onder degenen van Yisrâ’ë ́l. Degene (v.) [~Land in waarheid van melk en honing] behoort niet tot de wildernis/Amerika, van degenen die vertrokken zijn uit dezelfde van de Zoon, zijnde hij die “ik zal worden (‘e-hyéh) Yisrâ’ë ́l”, zijnde van het land in waarheid van de verschansingen (Mitsráyim)! Hoor! O niet-machtige, Yâ-hwéh is Eén zonder aanzien van de machtige van ‘aharón (lichtdrager/lucifer), onze Yâ-hwéh is Eén, Hij bestaat [~veroorzaakt ons te bestaan, A-Z (Α-Ω), wordt Eén met Hem, verenig jullie, ‘echâ ́th] 5. Yâ-hwéh is één. van Yisrâ’ë ́l, dus, je zult liefdevol Yâ-hwéh liefhebben, van de Ene die niet de machtige van ‘aharón (lichtdrager/lichtbrenger) is! Degenen (n.) werken van buiten het hele “Ik zal bestaan (‘e-hyéh) Yisrâ’ë ́l”, degene die niet van het hart is [~Beroep van Yâ-hwéh (1 Moshéh 49:8)] degenen (n.) maken, worden van Yisrâ’ë ́l, dus van buiten het hele “Ik zal bestaan (‘e-hyéh) Yisrâ’ë ́l”, is degene (n.) die niet van de néphesh [~vurige] zijn degenen (n.) doen worden van Yisrâ’ë ́l, dus van buiten het geheel “Ik zal bestaan (‘e-hyéh) Yisrâ’ë ́l” is degene (n.) die niet van de Almachtige zijn die degenen doen worden 6. van Yisrâ’ë ́l, zodat het [~Yisrâ’ë ́l] wordt Yehuwthâ ́h, behorend tot degene die niet van deze Uitspraken (n.) is, tot aan de rivier [~dood]! Ik ben Die het je opdraagt, Vandaag [Aan de `Ivríym 3:7-10], onder degenen van Yisrâ’ë ́l de ene (v.) [~bevel] die niet tegen het hart [~beroep van Yâ-hwéh (1 Moshéh 49:8)] zijn geworden, en onder degenen van Yisrâ’ë ́l de ene (v.) [~bevel] die niet tot de néphesh [~vurige] behoren, maken diegenen zich 7. van Yisrâ’ë ́l, zo zul je degenen (n.) die niet tot de ene (n.) [~wild beest] behoren, zijnde de zonen met betrekking tot degenen (n.) werken van Yisrâ’ë ́l, zo zul je spreken onder degenen van Yisrâ’ë ́l die tot dezelfde behoren met de Zoon, de Ene die zit onder degenen van Yisrâ’ë ́l die tot het huis van Yisrâ’ë ́l behoren, en degene die onder degenen van Yisrâ’ë ́l overgaat naar de weg van Yisrâ’ë ́l, zelfs degene die ligt van Yisrâ’ë ́l, en degene die opstaat 8. van Yisrâ’ë ́l, en je zult, op dezelfde (n.) zijnde de Zoon onder Mijn Yisrâ’ë ́l, een teken bevestigen, dat: “Yisrâ’ë ́l buiten is, degene die niet van de [~linkse] hand is die dezen doen worden van Yisrâ’ë ́l, hoewel het Yehuwthâ ́h zal worden, onbeweeglijk naar Yisrâ’ë ́l toe, zijnde van de visie-bronnen die dezen doen worden 9. van Yisrâ’ë ́l”, en je zult met schrijven dezelfde (n.) zijnde de Zoon, want Yisrâ’ë ́l buiten [is niet die (v.) zijnde de bovendorpels [~deel van de ingang van het huis], sâțâ ́n is niet van de huizen van jou van Yisrâ’ë ́l, en sâțâ ́n is niet van de poorten van jou 10. van Yisrâ’ë ́l, zo zal het [~Yisrâ’ë ́l buiten (v. 8)] Yehuwthâ ́h zijn, wanneer waar hij [~sâţâ ́n] onder jullie zou kunnen leiden. Yâ-hwéh is Eén zonder acht te slaan op de machtige van ‘aharón (lichtdrager/lucifer) die (n.) werkzaam zijn onder Mijn Yisrâ’ë ́l van degene (v.) die niet het Land in Waarheid is die dwaalde. Hij zwoer, [~de Eed = Yâhuwshúa`] de Ene die niet tot de vaderen behoort die (n.) werkt, van de Ene die niet ‘Avrâhâ ́m van Yisrâ’ë ́l is, of Yitschâ ́q van Yisrâ’ë ́l, maar de onderdrukker (ya`aqóv) is om het onreine aan jou te geven: de steden (v.) zijn de grote toorn van Yisrâ’ë ́l, hoewel de Goede Gezegde zijn die (v.) van jou zijn die je hebt gebouwd: 11. De huizen die vol zijn van al degenen (n.) die van het goede zijn (n.) die van jou zijn, die je in de holle ruimten hebt gevuld, die uit de rots zijn gehouwen, die van jou zijn die je hebt uitgehold uit de wijngaarden van Yisrâ’ë ́l, en olijfgaarden van de blijdschap, die sâţâ ́n zijn die van Yisrâ’ë ́l hebben geplant/gesticht, en één (m.) hebben ingenomen van Yisrâ’ë ́l, en één hebben ingevuld. 12. Houd je stevig vast ten opzichte van Mijn Rots (Tsuwriyâ ́h), tegen jezelf is de vader van de vorst (‘avadówn)! Je vergeet het misschien, van Yâ-hwéh zijn niet degenen (m.) van de machtige van ‘aharón (lichtdrager/lucifer), degenen (n.) die degenen maken die niet van Degene zijn die jullie hebben uitgeleid – Hij Die “Ik zal bestaan (‘e-hyéh) Yisrâ’ë ́l” van het Land in Waarheid – [~uit] de schuilplaatsen (Mitsráyim) van het “Ik zal Yisrâ’ë ́l worden (‘e-hyéh)” van het huis van de slavernij!

13. Yâ-hwéh [~Yâhuwshúa`], van de Ene die niet de machtige is van ‘aharón (lichtdrager/lichtbrenger) die de enen werken, zul je erkennen van Yisrâ’ë ́l, en behorend tot dezelfde, tot de Zoon, zul je dienen van Yisrâ’ë ́l en geheel Yisrâ’ë ́l met betrekking tot dezelfde; je (zingt) zult van Yisrâ’ë ́l aan elkaar gehecht worden, hoewel van degene die niet behoort tot de naam van dezelfde, van de zoon [~van ‘avadówn], zult je overspannen zijn, 14. dat is sâţâ ́n. Je zult terugkeren, Yisrâ’ë ́l, van de machtige van ‘aharón (lichtdrager/lucifer), van de verschillende die zich van jou scheiden. Yisrâ’ë ́l is niet van sâţâ ́n, van de machtige van ‘aharón (lichtdrager/lucifer), sâţâ ́n is niet van de heidense massa, sâţâ ́n cirkelt niet om jullie heen, 15. omdat deze, de machtige van ‘aharón (lichtdrager/lucifer), degene is die brandt van jaloezie. Yâ-hwéh heeft geen oog voor de machtige van ‘aharón (lichtdrager/lucifer) degene die (n.) werken onder die van Yisrâ’ë ́l die tot jullie behoren. Is vader van de vorst (‘avadówn) niet degene die woedend is? Hij zou woedend kunnen zijn tegen Yâ-hwéh [zijn] zonder acht te slaan op de machtige van ‘aharón (lichtdrager/lucifer) die (n. ) werkzaam zijn, onder degenen van Yisrâ’ë ́l die tot jullie van Yisrâ’ë ́l behoren, zodat hij de afgescheidenen van jullie, [~midden] Yisrâ’ë ́l, van de uiterlijke verschijningsvormen [Dâ ́niyyë ́’l 11:44] volkomen zou kunnen vernietigen. Degene (n.) die niet van het Land in Waarheid is, 16. is wat van jullie die van buitenaf zal beproeven dat Yâ-hwéh niet van de ene is die de machtige is van ‘aharón (lichtdrager/lichtbrenger) degenen (n.) werken. Zijnde die het karakter heeft om met zichzelf te leiden, jij beproefde van buitenaf dat onder degenen van Yisrâ’ë ́l van degenen die niet tot het experiment behoren, 17. de Ene is die bewaakt. U [~buiten (8e dag man van de wet (Oorsprong van de Wereld 117:28))] zult degenen (v.) die niet tot de geboden van Yâ-hwéh behoren, houden, zijnde degenen (m.) die niet van de machtige van ‘aharón (lichtdrager/lichtbrenger) zijn degenen (n.) maken tegen de ene (v.)) [~gebod (het grootste) (v. 5)] zijnde het getuigenis (n.) van Yisrâ’ë ́l, hoewel betrekking hebbend op de ene (v.) [~gebod] zijnde de rechtvaardige daden, tot aan de rivier, die Hij gebood met betrekking tot jou, 18. van Yisrâ’ë ́l. [MattithYâ ́huw 22:40] En de schapen (n.) [~midden Yisrâ’ë ́l buiten (v. 15-16)] zul jij [~buiten Yisrâ’ë ́l] doen worden ‘behorende tot degenen die niet behagen’ zijnde van de broeder van Yisrâ’ë ́l [~gekozen], dus behorende tot degenen (n.) [~schaap] is niet het Goede Gezegde, zijnde in tegenstelling tot Yisrâ’ë ́l van Yâ-hwéh, degenen die niet van de machtige van ‘aharón (lichtdrager/lucifer) van jullie (pl.) zijn [~buiten-Yisrâ’ë ́l en midden-Yisrâ’ë ́l, schapen buiten (v. 15-16)]. Opdat welzijn dat tot jou behoort tot bestaan zou komen van Yisrâ’ë ́l, hoewel jij in leiding van Yisrâ’ë ́l zou zijn binnengegaan, ook jij het deel/aandeel zou ontvangen van degene (v.) die niet het Land in Waarheid is, van degene (v.) [~land] die niet goed is, zij die bleef dwalen, die “Yâ-hwéh” overspoelde, degene die niet tot de vaderen van jullie behoort: 19. om al diegenen te verdrijven die niet tot de Ene behoren, de vijanden zijnde diegenen (n.) die voor Yisrâ’ë ́l van de uiterlijke verschijningsvorm diegenen (n.) doen werken naar de dingen die hij [~de valse Yâ-hwéh] zei 20. van Yisrâ’ë ́l, hoewel men Yehuwthâ ́h zal worden wanneer een vreemdeling jou, zonder aanzien des Zoons, met betrekking tot degenen (n.) die werken, morgen zou kunnen ondervragen, zeggende: “Wie is hij, niet behorende tot het ene (v.) [~gebod (het grootste) (v. 5)] zijnde het getuigenis van Yisrâ’ë ́l en niet behorende tot het ene (v.) [~gebod] [zijnde de verordeningen van Yisrâ’ë ́l, en niet behorende tot het ene (v.) ) [~gebod] zijnde de rechterlijke besluiten, tot aan de rivier, die Yâ-hwéh gebood zonder acht te slaan op de machtige van ‘aharón (lichtdrager/verlichter) van jullie tot jullie 21. van Yisrâ’ë ́l? [MattithYâ ́huw 22:40]” En je zult degenen die niet tot de Zoon behoren dicteren met betrekking tot degenen (n. ) die werken: “Huisgenoten waren wij, van degenen die tot de Phar`óh [~”belastingontvanger van de doden” (Yâshâ ́r 14: 27)] onder degenen van Yisrâ’ë ́l die behoren tot het Land dat werkelijk behoort tot de schuilplaatsen (Mitsráyim) van Yisrâ’ë ́l, en Hij leidde ons, Yâ-hwéh, van die plaats onder degenen van Yisrâ’ë ́l die behoren tot de hand die krachtig is om Yisrâ’ë ́l in herinnering te brengen, zelfs tot degenen van Yisrâ’ë ́l die behoren tot het verheven wapen 22. van Yisrâ’ë ́l, dus voorzag de onreine Yâ- hwéh de tekenen van Yisrâ’ë ́l en de voortekenen zijnde de grote toorn van Yisrâ’ë ́l en schade onder degenen van Yisrâ’ë ́l die behoren tot de schuilplaatsen (Mitsráyim) onder degenen van Yisrâ’ë ́l die behoren tot de Phar`óh (belastingontvanger van de doden) van Yisrâ’ë ́l, en onder degenen van Yisrâ’ë ́l van degenen die niet behoren tot het huis van dezelfde van de Zoon, binnen de visie-bron van Yisrâ’ë ́l van ons 23. van Yisrâ’ë ́l, en ons leidde Hij uit die plaats, opdat Hij onder ons zou leiden, om de onreinen met ons van degene (v.) die niet het Land in Waarheid is; dit ene (v.) schaap is zij die bleef dwalen, die het onreine overlaadde, om het ene (m.) dat niet tot de vaderen van ons behoorde 24. van Yisrâ’ë ́l op te geven, en Hij gebood ons, Yâ-hwéh, alles te doen wat tot het ene (v.) behoort. ) [~gebod (grootste) (v. 5)], niet deze rechtvaardige daden, om Yâ-hwéh te erkennen, van de Ene die niet de machtige van ‘aharón (lichtdrager/lichtbrenger) van jou is, opdat welbehagen is van Wie alle (v.) die de Ene (v.) niet de Dagen (v.) [~midden-Yisrâ’ë ́l niet van het Licht zijn (1 Moshéh 1:5)], opdat jij zou leven als zijnde van Yisrâ’ë ́l zelfs heden (vandaag) 25. van Yisrâ’ë ́l, toch zal het medelijden met de armen “Yehuwthâ ́h” zijn met betrekking tot jullie, indien wij ooit in acht zouden nemen om alles te doen wat degenen (v.) die niet de geboden zijn; deze schapen zijn tegenover Yisrâ’ë ́l van Yâ-hwéh, degenen die niet van de machtige van ‘aharón (lichtdrager/lichtbrenger) zijn, die van jou zijn volgens degenen (v.) [~geboden (2)] die Hij ons – Yâ-hwéh – opdraagt. [~buiten (8e dag man van de wet (Oorsprong van de Wereld 117:28)]

Deuteronomium 5 | Deuteronomium | Deuteronomium 7

Share