Enoch 89

Chanówkh (Enoch) 89

Rooms-katholieke overheersing over Tsiyyówn [Yshá`Yâhuw 47:6]

1. En ik observeerde op deze manier totdat vijfendertig pastoors het weiden op zich hadden genomen en zij hun beurten strikt hadden volbracht: vanaf de eerste ontving ieder op zijn beurt ze in de hand, zodat iedere pastoor ze op zijn beurt kon weiden. 2. Daarna zag ik in een visioen alle roofvogels van de hemel komen: arenden, gieren, wouwen en raven; de arenden leidden al die vogels 3. en zij begonnen de schapen te verslinden, hun ogen uit te pikken en hun vlees te verorberen. 4. De schapen schreeuwden omdat hun vlees door de vogels werd verslonden. 5. Ik keek toe en kreunde in mijn slaap tegen de voorganger die de schapen te grazen nam. 6. Ik keek toe totdat die schapen werden verslonden door de arenden, de wouwen en de gieren, die geen vlees, noch huid, noch pezen aan hen overlieten, en er niets anders overbleef dan hun beenderen, totdat ook de beenderen op de grond vielen, en het aantal schapen sterk verminderde.

Protestantse overheersing over Sion

7. Ik observeerde terwijl drieëntwintig predikanten(62) hen hadden geweid en hun beurten achtenvijftig keer strikt hadden volbracht. 8. Kijk dan, uit die witte schapen werden enkele kleine lammetjes(63) geboren en zij slaagden erin hun ogen te openen en te zien, en zij bliezen naar de (blinde) schapen. 9. en zij riepen tot hen, maar deze hoorden niet wat zij zeiden omdat zij uiterst doof waren en te blind en telkens slechter. 10. Ik zag in het visioen hoe de raven op die lammeren neervlogen en 11. dat zij één van hen grepen en de schapen in stukken scheurden en verslonden. 12. Ik zag totdat de horens uit die lammeren sprongen en de raven de horens deden vallen. 13. en ik keek toe totdat er een grote hoorn [Koninkrijk van Yâ-hwéh] op een steenbok tussen deze schapen uitsprong en hun ogen werden geopend. 14. Hij keek naar hen en riep naar de schapen. 15. Toen zagen de steenbokken(64) hem, die allen naar zijn zijde renden. 16. Desondanks bleven adelaars, gieren, raven en wouwen de schapen wegrukken, op hen neervliegen en hen verslinden. Nog steeds bleven de (blinde) schapen in stilte, maar de steenbokken schreeuwden en klaagden. 17. Toen twistten deze raven, en worstelden met haar [de steenbokken – de Maagd van Yisrâ’ë´l] 18. en wilden Zijn hoorn onder hen afbreken; maar zij kregen de overhand niet over Hem. 19. Ik zag totdat de herders, de arenden, de gieren en de wouwen kwamen 20. en de raven riepen om de hoorn van die steenbok te breken en zij twistten en worstelden tegen Hem en Hij vocht tegen hen en riep dat er hulp tot Hem mocht komen.

‘ËliyYâ´huw keert terug voor de grote en ontzagwekkende dag van Yâ-hwéh

21. Toen zag ik die man die de namen van de herders had opgeschreven en die het had genomen en het voor de Vorst der schapen had gepresenteerd, aankomen 22. om die steenbok te helpen, hielp hem, redde hem en liet hem alles zien.

6de zegel/Dag van Yâ-hwéh gebeurtenissen

23. En ik zag de Vorst van de schapen aan zijn zijde komen, woedend; allen die Hem zagen vluchtten weg [de dabela (steenbokken)] en zochten dekking voor zijn aanwezigheid; [1 Këph 4:17, YchezqË´’l 9:5-7] terwijl alle arenden, gieren, raven en wouwen zich verzamelden en alle schapen van het veld met zich meenamen, 24. zij hadden zich allen verenigd en verbonden(65) om deze hoorn van de steenbok in stukken te breken. [Liederen 2] 25. Toen zag ik de man [‘ËliyYâ´huw] die op bevel van Yâ-hwéh de boekrol had geschreven, de boekrol openen betreffende de vernietiging die de laatste twaalf voorgangers hadden gepleegd, en voor Yâ-hwéh onthullen dat zij veel meer hadden vernietigd dan hun voorgangers. [~de Grote Vervolging] 26. Ik zag, toen de Vorst der schapen tot hen kwam, de roede van Zijn toorn in Zijn hand nam, de aarde sloeg en de aarde werd gescheurd en al het gedierte en de vogels van de hemel vielen ver van deze schapen af en zij werden opgeslokt door de aarde, die zich over hen sloot(66). [1:6] 27. Ik zag het ogenblik waarop een groot zwaard aan de schapen werd overgeleverd en zij trokken uit tegen al het gedierte van het veld om hen te doden [Lied 149:6-9] 28. en al het gedierte en de vogels vluchtten weg van hun aanwezigheid. 29. En ik zag toen een troon was opgericht op het aangename land, [(al) Openbaring 11:18] 30. de Vorst der schapen was daarop gezeten, en de andere had de verzegelde rollen 31. genomen en opende ze voor het aangezicht van de Vorst der schapen. (7 zegels) Openbaring Hoofdstukken 5 – 6] 32. Toen riep Yâ-hwéh die witte mannen, de zeven voorsten [Miykhâ’Ë´l, Gavriy’Ë´l, Rphâ’Ë´l, Tsuwriy’Ë´l, Nóach, Moshéh, en ‘ËliyYâ´huw], en gebood dat zij, te beginnen bij de eerste ster die hen leidde, alle sterren waarvan de geslachtsdelen leken op die van de paarden, voor Hem zouden brengen, en zij brachten hen allen voor Hem. 33. Toen sprak Hij tot de man die voor Hem schreef [‘ËliyYâ´huw (88:97)], die één van de zeven blanken was, en zei tegen hem: “Neem die zeventig herders aan wie ik de schapen toevertrouwde en die, nadat zij ze hadden ontvangen, er veel meer slachtten dan hun was opgedragen.” Kijk, ik zag hen allen gebonden, en allen bogen zich voor Hem neer. Zij werden berecht, schuldig bevonden en naar de plaats van veroordeling gezonden: [1 Korintiërs 6:2-3, Openbaring 6:13] Zij werden geworpen in een afgrond vol vuur, vlammen en pilaren van vuur. [Hoofdstuk 18:12-16, Hoofdstuk 21] Toen werden de zeventig voorgangers geoordeeld, schuldig bevonden en in de brandende afgrond geworpen. 34. Ik zag op dat ogenblik een spleet die zich in het midden van de aarde opende, die vol vuur was. 35. Zij brachten die blinde schapen [met het merkteken van het beest (v.25)] daarheen en allen werden geoordeeld en schuldig bevonden en in die afgrond geworpen, in zo’n afgrond van vuur, en zij verbrandden 36. in die spleet die rechts [ten zuiden] van dat huis was. 37. En ik zag de schapen branden en ook hun beenderen verbrandden. 38. Ik stond op om te zien hoe Hij dat oude huis demonteerde [Bë´yth-‘ë´l = afvallig Yisrâ’ë´l (christendom) 1 Këph 4:17], Hij verwijderde al zijn pilaren, spanten en versieringen van het huis die tegelijkertijd werden weggenomen, en zij brachten ze en deponeerden ze op een plaats ten zuiden van het Land. [Ballingschap buiten het Koninkrijk] 39. Ik zag toen de Vorst der schapen een nieuw huis bracht, groter en hoger dan het eerste, en Hij zette het op de plaats van het eerste, dat gedemonteerd was. En al zijn zuilen waren nieuw en zijn versieringen waren nieuw en groter dan die van het eerste, het oude huis, dat alle schapen die erin waren, eruit had verwijderd. 40. Ik zag al de schapen die overbleven [144.000 overblijfselen] in het midden ervan staan, de dieren der aarde en alle vogels van de hemel zich buigen om eerbied te betonen aan deze schapen, hen te verzoeken en hen in alles te gehoorzamen [Grote Massa]. 41. Toen namen die drie die in het wit gekleed waren, en zij die mij eerder hadden verheven, mij bij de hand en ook de steenbok nam mijn hand en plaatste mij te midden van deze schapen [144.000], voordat het oordeel plaatsvond. [Chanówkh keert terug voordat het oordeel van Yâ-hwéh begint (7e zegel)]. 42. Deze schapen waren allen wit, en hun wol overvloedig en zuiver. Toen werden allen die door de beesten van het veld en de vogels van de lucht waren vernietigd of verstrooid, in dat huis [opnieuw geënt – eerste opstanding] bijeengebracht en de Vorst der schapen verheugde zich met grote vreugde omdat allen goed waren en omdat zij in Zijn huis waren teruggekeerd. 43. En ik zag dat zij dat zwaard, dat aan de schapen was gegeven, terzijde legden; zij brachten het naar het huis en verzegelden het in aanwezigheid van Yâ-hwéh. 44. En alle schapen werden in dat huis uitgenodigd hoewel zij niet pasten. Hun ogen werden geopend en zij staarden naar de Goede en er was niemand onder hen die Hem niet zag. 45. Ik zag dat het huis groot en breed was en geheel vol was. Ik zag dat er een witte stier was geboren en zijn horens waren groot en alle dieren van het veld en alle vogels van de lucht vreesden Hem en smeekten Hem te allen tijde. [Yâhuwshúa` Liederen 29:6] 46. Ik zag toen al hun soorten werden veranderd en allen werden veranderd in witte stieren [veranderd in geestelijke lichamen]. 47. En de Eerste onder hen [Yâhuw’Ë´l 2:32] is het Woord, dat een Lam werd dat een grote Oeros(67) werd die op Zijn hoofd twee zwarte horens had 48. terwijl de Vorst der schapen zich over Hem en over alle stieren verheugde. 49. Ik sliep te midden van hen en werd wakker nadat ik alles had gezien. Dit is het visioen dat ik had toen ik sliep en toen ik ontwaakte, zegende ik de Vorst der gerechtigheid en ik prees Hem. 50. Daarna weende ik overvloedig en zonder mijn overvloedige tranen te bedwingen tot ik niet meer kon, en toen ik omkeek, vloeiden zij vanwege hetgeen ik zag omdat alles zal gebeuren en in vervulling zal gaan, omdat alle daden van de mensen, de één na de ander, aan mij werden geopenbaard. 51. Die nacht herinnerde ik mij mijn eerdere droom en ik weende en ik was angstig omdat ik dat visioen had gehad.”

(62) De getallen vijfendertig en drieëntwintig maken achtenvijftig. Symbolisch voor het protestantse overwicht over Sion. Zeventig min achtenvijftig is twaalf, symbool voor de laatste predikanten die overblijven, dwaze predikanten van de dorre boom.
(63) Protestantse hervormers, nog steeds hulpeloos zonder Zijn naam, die de realiteit van het overspelige Yisrâ’ë´l beginnen te zien.
(64) De steenbok symboliseert de gelovigen in de wederopbouw van Yisrâ’ë´l. De steenbok is een wilde geit met enorme, naar achteren gebogen horens van 28-55 centimeter bij de mannetjes. Ze komen voor in rotsachtig terrein tussen de hout- en sneeuwgrens van de Alpen. Ze zijn opmerkelijk zeker en behendig, springen over rotsachtige richels en ontwijken minder behendige roofdieren. Ze hebben een laag voortplantingspercentage. Ze werden zwaar bejaagd voor hun aantrekkelijke hoorns, maar zijn nu beschermd.
(65) Deze alliantie van de dwaze voorgangers, hun oecumenische unie van meerdere soorten, en de blinde schapen die zich verenigen en een belofte doen om de hoorn van Yâ-hwéh’s Koninkrijk te verbreken, vormt de duidelijkste verklaring voor de reden waarom het merkteken van het beest zal worden aangebracht. Is het een wonder dat voor hen zo’n zware straf wordt beloofd?
(66) 6e zegel Tweede komst – Dit is het Oordeel van het Huis van de Almachtige: naamloochenende christenen worden verloochend (Yshá`Yâhuw 5:13-14). Zij ontvangen het loon van de tegenspraak van Qórach, die beweert leiders van de rechtvaardige uitverkorenen te zijn (4 Moshéh 16:1-40). Opmerking: gemerkte blinde schapen vallen hier niet onder, evenmin als de leiders, de hoofden van de vijand.
(67) Uitgestorven zeer grote stieren met dodelijke horens.

Enoch 88 | Enoch | Enoch 90

Share