Enoch 46

Chanówkh (Enoch) 46

1. Daar zag ik Iemand aan Wie het Hoofd der dagen toebehoorde, en Zijn Hoofd was wit als wol. Bij Hem was een Ander, Wiens uiterlijk leek op dat van de stoffelijke mens (‘âthâ´m), en Zijn gelaat was vol gunst, als dat van één van de gezanten van de Zuivere. Toen informeerde ik bij de gezant die met me meeging, en die me elk geheim ding liet zien, over deze Zoon van de stoffelijke mens (‘âthâ´m): “Wie is Hij, vanwaar is Hij gekomen, en waarom gaat Hij met het Hoofd der dagen?” 2. Hij antwoordde en zei tot mij: “Dit is de Zoon van de stoffelijke mens (‘âthâ´m), aan Wie de Rechtvaardigheid toebehoort; bij Wie de Rechtvaardigheid woont; en Die alle verborgen schatten zal openbaren; want de Vorst der geesten heeft Hem uitverkoren; en Hij heeft als Zijn toewijzing de grootste waardigheid voor de Vorst der geesten, rechtvaardig en voor altijd. 3. Deze Zoon van de stoffelijke mens (‘âthâ´m), Die je gezien hebt, zal koningen en machtigen uit hun bed opwekken, en machtigen van hun tronen; Hij zal de teugels der machtigen losmaken, en de tanden der dwalenden in stukken breken. 4. Hij zal koningen van hun tronen en hun koninkrijken omverwerpen; omdat zij Hem niet hebben verheven noch geprezen, noch nederig hebben erkend van Wie hun koningschap is verleend. Hij zal het gelaat van de machtigen veranderen en hen met vrees vervullen. Duisternis zal hun woning zijn, en wormen zullen hun bed zijn; en zij zullen geen hoop koesteren uit dat bed te worden opgewekt, omdat zij de naam van Yâ-hwéh, de Vorst der geesten, niet verheven hebben. 5. Dezen zijn het die de sterren van de hemel veroordelen, hun handen opheffen tegen de Allerhoogste, de aarde onderdrukken en bewonen, wier werken alle ongerechtigheid vertonen, wier macht berust op hun rijkdom, wier vertrouwen berust op de machtigen die zij met hun eigen handen hebben gemaakt: Zij verloochenen de naam van Yâ-hwéh, de Vorst der geesten, en vervolgen Zijn gemeenten 6. en de getrouwen, die lijden om de naam van Yâ-hwéh, de Vorst der geesten.”

Enoch 45 | Enoch | Enoch 47

Share